top of page

Inlichtingenplicht

De inlichtingenplicht houdt in dat u de gemeente moet informeren over alles wat van belang kan zijn voor het recht op uw uitkering. De inlichtingenplicht omvat een hele hoop zaken want er kunnen veel zaken invloeden hebben op uw recht van uitkering. Denkt u hierbij bijvoorbeeld aan de situatie dat u een bijstandsuitkering ontvangt en u gaat samenwonen met iemand die werkt. Het inkomen van uw partner kan zo hoog zijn dat u geen bijstandsuitkering meer nodig heeft.

​

Waneer u nalaat om de gemeente te informeren over bepaalde zaken, kan dit grote gevolgen hebben voor uw uitkering. Wanneer is vastgesteld dat u de inlichtingenplicht heeft geschonden heeft de gemeente verschillende middelen om handhavend op te treden. De voornaamste maatregelen zijn de opschorting van uw uitkering en het uitdelen van een boete. Bij een aanhoudende schending van de inlichtingenplicht kan de gemeente niet meer vaststellen of u recht heeft op een bijstandsuitkering. Wanneer dit het geval is kan de gemeente uw uitkering intrekken en/of beëindigen.

​

Twijfelt u of u iets moet melden bij de gemeente? Gebruik dan onderstaande tool voor meer duidelijkheid.

Het gaat er bij de inlichtingenplicht niet om of iets van invloed is op uw uitkering. Het gaat er om of iets invloed kan hebben op uw uitkering. Zo staat het ook in de wet:

 

Artikel 17 van de Participatiewet:

De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

 

De wet stelt dus dat ‘de belanghebbende’ uit eigen beweging en zonder vertraging melding maakt van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand of de arbeidsinschakeling. Wat betekent dit voor iemand die een bijstandsuitkering aanvraagt of al ontvangt?

 

Allereerst is het belangrijk te noemen dat ‘de omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat…’ uit bovenstaand artikel niet betekent dat u geen inlichtingen hoeft door te geven waarvan u niet weet dat deze van invloed kunnen zijn op uw bijstandsuitkering. U wordt namelijk geacht de wet te kennen. Hoe streng een gemeente hiermee om gaat verschilt per gemeente. Feit blijft echter dat iedere Nederlander geacht wordt de wet te kennen, dus ook de Participatiewet. U kunt dus niet zeggen: “dat wist ik niet.”

 

Dan staat er in het artikel dat u ‘op verzoek of onverwijld, uit eigen beweging mededeling’ doet. Dit zinsdeel voorziet in twee zaken. Ten eerste bepaalt het dat een belanghebbende op verzoek van de gemeente inlichtingen moet verschaffen aan de gemeente. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen wanneer u geld heeft ontvangen uit een erfenis. Wanneer u dit heeft doorgegeven kan het zo zijn dat de gemeente van u bewijsstukken opvraagt omtrent de ontvangen gelden.

 

‘Onverwijld, uit eigen beweging’ betekent niets anders dan onmiddellijk en uit eigen beweging. Dit ziet er op toe dat een belanghebbende een wijziging zo snel mogelijk doorgeeft aan de gemeente. Het geeft een termijn voor de gemeente om op te handhaven. Onverwijld is echter nog niet geheel duidelijk over hoe lang iemand precies heeft om iets door te geven. Dit kan verschillen per gemeente. De meest gehanteerde termijn is vijf werkdagen. U heeft in dat geval dus vijf werkdagen om de gemeente in te lichten over het een of ander. Doet u dit niet of later dan vijf werkdagen, dan kan uw gemeente een boete uitdelen.

 

​

Wat moet ik allemaal melden?

​

Het antwoord op bovenstaande vraag is: alle feiten en omstandigheden welke van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dit kunnen een hele hoop verschillende dingen zijn. Om enigszins inzichtelijk te maken wat allemaal van invloed kan zijn op het recht op bijstand maken we een verdeling. De verdeling is gebaseerd op de hoofdzaken waarop het recht op bijstand wordt bepaald. Om vervolgens per hoofdzaak een idee te geven wat hier allemaal onder valt.

 

De hoofdzaken zijn:

  1. hoogte van uw inkomen;

  2. uw vermogen;

  3. voorliggende voorzieningen;

  4. verblijf.

 

De hoogte van uw inkomen

​

De participatiewet voorziet mensen die niet kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan in voldoende middelen (geld) om wél te kunnen voorzien in deze kosten. Dat betekent dus ook dat wanneer u genoeg verdient om voor uzelf en/of uw gezin te zorgen u geen recht (meer) heeft op een bijstandsuitkering.

 

Een wijziging in uw inkomsten moet u dus altijd doorgeven aan de gemeente. Deze verplichting geldt niet alleen voor u. Als u voor de Participatiewet als ‘gehuwd’ wordt aangemerkt zal ook uw partner wijzigingen in zijn of haar inkomsten moeten doorgeven.

 

Enkele voorbeelden van inkomsten zijn:

  • loon uit arbeid;

  • kinder en/of partneralimentatie;

  • regelmatige stortingen;

  • bepaalde schadevergoedingen;

  • heffingskortingen;

  • gelden uit andere uitkeringen;

  • opbrengsten uit verkoop;

  • opbrengsten uit beleggingen;

  • inkomsten uit verhuur;

  • pensioenen.

 

Om te bepalen of iets als inkomen wordt gezien door de Participatiewet kunt u de volgende toetsingscriteria hanteren:

  • Middelen die het karakter hebben om te kunnen voorzien in het levensonderhoud:      Hierbij maakt het doel van de ontvangen gelden deel uit bij de beoordeling of iets als inkomen kan worden gezien. Ook ontvangen gelden die karaktereigenschappen hebben van loon, zoals een regelmatig patroon van betalingen, kan betekenen dat iets als inkomen gezien wordt. Middelen die over het algemeen regelmatig worden ontvangen – zoals loon en uitkeringen – kunnen worden ingezet voor levensonderhoud. Ook eenmalig ontvangen middelen (geld) die het karakter hebben van een voorziening van het levensonderhoud worden als inkomen in aanmerking genomen.

 

Kortom is het verstandig alle gelden die u ontvangt door te geven aan uw gemeente. Zo kan de gemeente onderzoeken of het inkomsten betreft en voorkomt u dat u de inlichtingenplicht schendt.

 

Vermogen

​

Of er recht op bijstand bestaat, is afhankelijk van de middelen van belanghebbende. Middelen is het verzamelbegrip voor inkomen en vermogen. Deze paragraaf gaat in op het begrip vermogen. Voor het recht op bijstand is het vermogen van álle gezinsleden relevant, inclusief het vermogen van een eventuele niet-rechthebbende partner.

 

Het vermogen is van belang voor het recht op uitkering omdat de wetgever niet wil dat een zeer vermogend persoon aanspraak kan doen op een bijstandsuitkering. Dit is een logische gedachte. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat een persoon met veel geld op de bankrekening bijstand ontvangt omdat hij of zij geen inkomsten meer heeft.

 

Daarom zijn er grenzen gesteld aan hoe veel vermogen iemand mag hebben om in aanmerking te komen voor de bijstand. De vermogensgrenzen zijn in januari tot juli 2019 als volgt:

  • Alleenstaande

€ 6.120,00

  • Alleenstaande ouder

€ 12.240,00

  • Gehuwden

€ 12.240,00

 

Wanneer uw vermogen hoger is dat bovenstaande bedragen heeft u geen recht op een bijstandsuitkering. Er wordt dan van u verwacht dat u op een verantwoorde wijze eerst uw vermogen aanspreekt om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.

 

De hoogte van het vermogen wordt vastgesteld tijdens de aanvraag van de bijstandsuitkering. Tijdens deze procedure onderzoekt de gemeente hoe veel bezittingen en hoe veel schulden u heeft. Het verschil hierin is uw vermogen. Dit kan zowel positief als negatief zijn. Wanneer uw vermogen beneden de vermogensgrens wordt vastgesteld staat dit niet in de weg voor het recht op een bijstandsuitkering.

 

Het vermogen kan echter ook veranderen tijdens de periode dat u een bijstandsuitkering ontvangt. Dit is het geval wanneer u bijvoorbeeld een auto koopt, of wanneer u geld ontvangt uit een erfenis. Ook ontvangen gelden van uw gezinsleden tellen mee voor het vermogen. Kinderen onder de 18 bijvoorbeeld tellen mee voor het vermogen. Een schenking van oma en opa aan het kleinkind wordt dus gezien als vermogen voor de ouders.

 

Voor de participatiewet wordt vermogen als volgt beschreven:

 

 

Artikel 34 van de Participatiewet

  1. Onder vermogen wordt verstaan:

    1. de waarde van bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering;

    2. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend,… .

 

Redelijkerwijs kan beschikken

​

In bovenstaand artikel staat opgenomen dat ook middelen waar een persoon redelijkerwijs over kan beschikken wordt aangemerkt als vermogen. Wat wordt hiermee bedoeld? Laten we als voorbeeld het zojuist genoemde kleinkind nemen dat van opa en oma geld ontvangt. Ook hierbij geldt dat het volgens de wetgever (logischerwijs) niet zo kan zijn dat de ouder(s) een bijstandsuitkering ontvangen terwijl het kind een behoorlijk bedrag op de bankrekening heeft staan. Daarom heeft men bedacht dat, wanneer je nu niet beschikt over gelden, maar daar wel over zou kunnen beschikken, deze meetellen voor het vermogen.

​

Om nog een voorbeeld te noemen nemen we het actuele Bitcoin voorbeeld. Wanneer iemand een bijstandsuitkering aanvraagt omdat hij of zij geen geld meer heeft, maar uit het onderzoek blijkt dat deze persoon nog Bitcoins heeft ter waarde van € 20.000,00. Deze persoon heeft dit geld weliswaar niet op zijn bankrekening staan, of bijvoorbeeld in stenen zitten, maar dat wil niet zeggen dat hij niet over dit geld kan beschikken. Hij kan de Bitcoins namelijk verkopen om zijn geld te verkrijgen.

 

Wat wordt gezien als vermogen?

​

Het begrip vermogen is heel breed. Daarom heeft de wetgever een lijst gemaakt met alle zaken die niet als vermogen worden gerekend. Alle andere zaken die niet op deze lijst voorkomen worden daarom wel gezien als vermogen.

 

De lijst ziet er als volgt uit:

  • bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;

  • het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;

  • spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen;

  • het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, …, voor zover dit minder bedraagt dan € 51.600,00;

  • vergoedingen voor bepaalde zeer beperkte materiële en immateriële schadevergoedingen;

  • bepaalde levensloopregelingen.

 

Zoals u ziet is de lijst vrij beperkt. Veel zaken worden dus wel gerekend als vermogen. Alle zaken met economische waarde, die niet op bovenstaande lijst staan weergegeven, worden gerekend als vermogen. Gebruikelijke goederen, denk hierbij aan alledaagse huishoudartikelen, (normale) televisies, apparatuur en dergelijke. De gebruikelijke goederen kunnen echter verschillen per gemeente.

 

Hierbeneden staan enkele voorbeelden weergegeven van zaken die meetellen voor het vermogen:

  • bitcoins;

  • contant geld;

  • gehuurde bankkluis;

  • auto, motor, boot, caravan;

  • vee;

  • eigen huis, vakantiehuis, onroerende zaken;

  • materiële schadevergoedingen;

  • erfenis, (levens)verzekeringen;

  • opbrengsten uit beleggingen;

  • saldo op betaal- en/of spaarrekeningen;

 

Ook hierbij geldt dat het verstandig is alle ontvangen gelden, alsmede aankopen zoals een auto, doorgeeft aan uw gemeente. Zij zullen dan onderzoeken wat en of er gevolgen zijn voor uw uitkering. Zo voorkomt u een boete.

 

Voorliggende voorziening

​

Een voorliggende voorziening is een voorziening buiten de Participatiewet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken ter verwerving van middelen of om bepaalde uitgaven mee te kunnen voorzien.

 

In andere woorden is de voorliggende voorziening iedere andere uitkering waar iemand recht op heeft of kan hebben waarmee hij of zij kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Denk hierbij aan een WW of ZW-uitkering. Dit heeft te maken met het feit dat de bijstandsuitkering is bedacht als vangnet. Wanneer alle andere mogelijkheden zijn benut, pas dan heeft iemand recht op een bijstandsuitkering.

 

Wanneer een persoon recht heeft op een voorliggende voorziening heeft deze géén recht op een bijstandsuitkering. Wanneer een voorliggende voorziening slechts een deel van de noodzakelijke kosten van het bestaan vergoed, wordt deze aangevuld door de algemene bijstand tot de toepasselijke bijstandsnorm.

 

Een voorliggende voorziening kan dus gevolg hebben voor uw uitkering. Wanneer u tijdens de tijd dat u bijstand ontvangt arbeidsongeschikt raakt en daarom recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, dan dient u dit door te geven aan de gemeente. Ook wanneer u gaat studeren en daarvoor studiefinanciering ontvangt heeft dit effect op het recht op uitkering. Iemand die studiefinanciering ontvangt is namelijk altijd uitgesloten van het recht op bijstand, ongeacht de hoogte van de studiefinanciering.

 

Het is van groot belang dat u ontvangen gelden uit een voorliggende voorziening zo snel mogelijk meldt bij uw gemeente. Wanneer achteraf namelijk blijkt dat u te veel of onterecht bijstand heeft ontvangen ontstaat er een schuld van u richting de gemeente. De bedragen kunnen hoog oplopen.

​

 

Verblijf

​

De plaats waar u verblijft kan ook van belang zijn voor uw recht op een bijstandsuitkering. Dit heeft te maken met het feit dat de wetgever wil voorkomen dat u in Nederland een bijstandsuitkering ontvangt en vervolgens in het buitenland hiervan leeft. Daarom heeft de Participatiewet een maximaal aantal dagen dat u buiten de gemeente kan verblijven, zonder dat uw recht op uitkering vervalt.

 

Volgens de Participatiewet mag u per jaar vier weken in het buitenland verblijven. Dat zijn 28 dagen per jaar. De dag van vertrek naar het buitenland telt niet mee als dag in het buitenland, de dag van terugkomst wél. Om te kunnen vaststellen en controleren hoe lang en hoe vaak u in het buitenland verblijft kent de Participatiewet de meldingsplicht. Deze schrijft voor dat u op de laatste werkdag voordat u vertrekt en de eerste werkdag nadat u terugkeert in Nederland zich meld bij de gemeente.

Deze meldingsplicht maakt deel uit van de inlichtingenplicht. Hierbij geldt de vijf-dagen-termijn echter niet, gezien de gemeente moet kunnen vaststellen op welke dag u precies bent teruggekeerd. Dit kunt u alleen bewijzen door u in persoon te melden bij uw gemeente.

 

Leef- en woonsituatie

​

Ook de leef- en woonsituatie zijn zaken die van invloed kunnen zijn op uw recht op een bijstandsuitkering. Uw recht op bijstand wordt namelijk aan de hand van uw woonsituatie vastgesteld. Woont u alleen, dan krijgt u een ander bedrag dan wanneer u met iemand samenwoont.

 

Daarnaast is het ook van belang om vast te stellen of u een gezamenlijke huishouding voert, zorg voor elkaar draagt, of dat u alleen in hetzelfde pand woont en verder geen contact heeft. Deze zaken zijn allemaal van invloed op de hoogte en het recht op de bijstand.

Gaat uw kind studeren en ontvangt deze studiefinanciering? Is er een kind geboren? Vertrekt uw kind om in het buitenland stage te lopen? Komt uw zuster tijdelijk bij u inwonen? Vrijwel alle wijzigingen in de woonsituatie zijn van invloed op uw recht op uitkering.

 

Ook als u verhuist dient dit te worden doorgegeven. Uw woon- en leefsituatie dient dan namelijk opnieuw te worden vastgesteld. Dit kan eventueel gevolgen hebben voor uw recht op uitkering en valt daarom ook onder de inlichtingenplicht.

 

Wij raden u daarom aan altijd melding te maken van een wijziging in uw leef- of woonsituatie. Ook als u denkt dat dit geen invloed heeft op uw uitkering.

 

Handhaving van de inlichtingenplicht

​

Wanneer is vastgesteld dat u de inlichtingenplicht heeft geschonden heeft de gemeente verschillende middelen om handhavend op te treden. De voornaamste maatregelen zijn de opschorting van uw uitkering en het uitdelen van een boete. Bij een aanhoudende schending van de inlichtingenplicht kan de gemeente niet meer vaststellen of u recht heeft op een bijstandsuitkering. Wanneer dit het geval is kan de gemeente uw uitkering intrekken en/of beëindigen.

 

Opschorting

​

Wanneer de gemeente onderzoek doet naar uw situatie om te kunnen vaststellen of u nog recht heeft op een bijstandsuitkering vraagt zij vaak gegevens bij u op. Dit maakt onderdeel van de inlichtingenplicht. U dient hieraan mee te werken. Doet u dit niet of slechts gedeeltelijk dan wordt een schending van de inlichtingenplicht vastgesteld en ontvangt u een tweede brief van de gemeente waarin zij uw uitkering opschorten omdat u de inlichtingenplicht heeft geschonden. De gemeente kan uw uitkering maximaal 8 weken opschorten. U ontvangt dan 8 weken lang geen uitkering.

 

De gemeente mag uw uitkering echter niet direct opschorten. Eerst dient u nog in de gelegenheid te worden gesteld om uw fout te herstellen en alsnog de gevraagde gegevens aan te leveren. Doet u dit dan wordt uw uitkering niet opgeschort. Weigert u echter nog steeds mee te werken dan mag de gemeente uw uitkering opschorten.

 

 

Boete

​

Naast het opschorten van uw uitkering mag de gemeente, bij een vaststelling van de schending van de inlichtingenplicht een boete opleggen. De hoogte van deze boete verschilt per gemeente.

 

Het doet niet ter zake of u uw fout heeft hersteld. Zodra de schending van de inlichtingenplicht is vastgesteld mag de gemeente aan u een boete opleggen.

 

De boete moet altijd in verhouding staan tot het gepleegde feit. De ernst van het achterhouden van informatie speelt daarbij dus een rol. Wanneer u een auto met geringe waarde niet heeft doorgegeven ontvangt u waarschijnlijk een lagere boete dan wanneer u jarenlang inkomsten heeft verzwegen.

bottom of page